Sterke taal
Tijdens mijn opleiding tot taalwetenschapper is me geleerd dat ons brein gebruik maakt van een regelsysteem en een ad-hoc-systeem als het gaat om werkwoorden. Het geregelde systeem zou meer tijd kosten, omdat je meer handelingen moet uitvoeren om tot het gewenste resultaat te komen. Als je bijvoorbeeld ‘Hij loopt.’ wil zeggen, dan zoek je in je geheugen eerst het werkwoord ‘lopen’ op. Vervolgens maak je van ‘lopen’ de stam ‘loop’ door er -en vanaf te halen. Daarna zorg je ervoor dat het werkwoord past bij je onderwerp. Het onderwerp is ‘hij’. De regel zegt dat er na ‘hij’ stam+t krijgt, waarna je tot de vervoeging ‘Hij loopt’ komt.
Het ad hoc-systeem bestaat uit voorgeprogrameerde taal. Je vist hierbij kant-en-klaarstukken uit je geheugen. Wil je een verledentijdsvorm maken van ‘Hij loopt’ dan zoek je in het bakje ‘lopen’ naar de verledentijdsvorm bij ‘hij’ en vind je: ‘hij liep’.
Tot zover de theorie. Wieke Tabak, taalkundige aan de Radbout Universiteit heeft het onderzocht en wat blijkt? Deze theorie blijkt niet te kloppen. Regelmatige en onregelmatige werkwoorden halen we even snel op uit ons geheugen. Sterker nog: veel gebruikte regelmatige werkwoorden blijken ook voorgeprogrammeerd in ons geheugen te zitten. Het is dus de frequentie die het hem doet en niet het systeem.
Waarom hebben we dan twee systemen? Men vermoedt dat de onregelmatige werkwoorden een erfenis van onze oertaal zijn. In deze oertaal waren klinkerverwisselingen de enige manier om een verleden tijd te vormen. De regelmatige werkwoorden zijn ontstaan door contacten met andere talen, die gebruik maakten van uitgangen. Het nieuwere uitgangsysteem heeft het oude klankveranderingssysteem nooit geheel kunnen uitwissen, waardoor we nu dus met twee systemen werken.
Nu zou je kunnen verwachten dat we in de toekomst onze taal steeds meer gaan versimpelen. Maar dat is maar gedeeltelijk waar. Zeker als je gaat kijken naar de geschiedenis van talen. Neem bijvoorbeeld de ontwikkeling van creooltalen uit pidgintalen.
Pidgintalen zijn zeer vereenvoudigde talen, die zijn ontstaan door mensen met verschillende moedertalen bij elkaar te zetten, zoals gebeurde in de slaventijd op plantages. Een pidgintaal wordt gekenmerkt door een mix van woorden uit verschillende moedertalen. Er worden alleen inhoudswoorden gebruikt die in simpele zinnen met een vaste opbouw achter elkaar worden geplaatst.
Als het contact tussen de verschillende volkeren blijft en de taal een verbindende factor is, dan ontwikkeld een pidgintaal zich tot een creooltaal: een nieuwe op zichzelf staande taal. Een voorbeeld van zo’n creooltaal is het Papiaments. Een volwaardige taal, met je raadt het al: een eigen grammatica, spellingsregels en uitzonderingen op deze regels. Ons brein kan kennelijk niet zonder complexiteit.