In veel teksten over luipaarden kom je het lidwoord ‘de’ tegen, terwijl ik mensen om mij heen vooral ‘het’ hoor gebruiken. Daar hoort het luipaard thuis in het rijtje: paard, nijlpaard, luipaard. Maar wat is goed? Als je de Van Dale (14e druk) of het ANW (Algemeen Nederlands Woordenboek, online geraadpleegd) er op naslaat blijken beide varianten goed te zijn.
Het probleem over ‘de’ of ‘het’ ligt in de oorsprong van het woord ‘paard’. Het ‘paard’ uit de samenstelling ‘luipaard’ blijkt namelijk geen echt ‘paard’ te zijn, maar een ‘panter’. Het ‘paard’ in nijlpaard blijkt bij nader onderzoek wel een écht paard te zijn.
- luipaard komt van het Griekse leopardus (leo = leeuw, pardus = panter)
- nijlpaard komt van het Griekse hippopotamos (hippos = paard, potamos = rivier)
Vanuit biologisch standpunt zijn beide ‘paarden’ geen échte paarden, maar is het nijlpaard dit talig gezien wel.
Het woord luipaard is ergens in de 13e eeuw in het Nederlands terechtgekomen via het Franse woord lupart/lepart/liepart. In de middeleeuwse roman “Van den vos Reynarde’ werd deze benaming overigens ruimer ingezet en vielen er ook andere katachtigen onder, zoals de vos. Toen het Frans steeds meer uit de mode geraakte, werd het woord lupart anders geïnterpreteerd en gezien als een samenstelling van ‘lui’ (luipen = loeren) en ‘paard’. Hierdoor kwam er naast ‘de’ luipaard ook een ‘het’ luipaard in omloop. Hoewel beide varianten al eeuwen naast elkaar bestaan is ‘het’ luipaard pas na 1984 als officiële spelling goedgekeurd. Gelukkig laten tegenwoordig niet alle spellingswijzigingen zo lang op zich wachten. En mogen we doorgaans iets als ‘goed’ rekenen als meer dan 80% van de moedertaalsprekers het ‘goed’ acht.